• we·lig
  • In de betekenis van ‘rijkelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
  • afleiding met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen welig weliger weligst
verbogen welige weligere weligste
partitief weligs weligers -

welig

  1. heel overvloedig
    • President Hollande was laatst in opspraak vanwege de kapperskosten voor zijn weinig welige kop haar.[2] 
81 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[3]