weersvooruitzichten

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weers·voor·uit·zich·ten
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord weersvooruitzichten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de weersvooruitzichtenmv

  1. het weer dat verwacht wordt
    • Marianne Vos is na Rio alweer op traininskamp [sic!] met haar ploeg in Zweden. Brazilië is een mooi land, maar voor Zweden heeft ze echt een zwak. "Ik zou makkelijk verliefd kunnen worden op dit land, tenminste als je niet naar de weersvooruitzichten kijkt", schrijft ze op Instagram. [1] 
    • De weersvooruitzichten zijn de komende dagen goed: voor Hemelvaartsdag wordt veel zon voorspeld. Daarna volgen nog drie dagen met veel zon en weinig wind. In het weekend wordt het misschien zelfs heet met maxima rond of boven de 30 graden. [2] 
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen