• weer·om

weerom

  1. nog een keer, opnieuw
    • Hij heeft weerom daarover geklaagd. 
  2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord: terug
    • weeromkeren: De lente keerde weerom en overal waren er bloemen en fluitende vogels in het frisse groen. 
81 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be