Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weeg·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen weegbaar weegbaarder weegbaarst
verbogen weegbare weegbaardere weegbaarste
partitief weegbaars weegbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

weegbaar [1]

  1. van een voorwerp dat het een gewicht heeft en dat je dat gewicht kunt meten
  2. (figuurlijk) in maat en getal vastlegbaar
    • Hier komt de maatschappelijke afweging: hoeveel geld wil men besteden aan het verkleinen van de kans op een ramp met aanmerkelijke gevolgen? Het gaat om een bijzonder lastige afweging omdat de gevolgen niet alleen weegbare componenten bevatten, zoals materiële schade, maar ook moeilijk weegbare zoals het verlies van mensenlevens en bijvoorbeeld culturele erfgoederen.[2] 
    • De natuurwetenschappen doen dat op hun manier: ze maken de werkelijkheid toetsbaar door haar - methodisch - te reduceren tot datgene wat telbaar, meetbaar en weegbaar is. Maar ik hoef niet nog eens te herhalen (zie de reactie van Hendrik Spiering in deze krant van 6 januari) dat de werkelijkheid waarvan wij deel uitmaken meer is dan de natuurwetenschappelijke.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen