weegbaar
- weeg·baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | weegbaar | weegbaarder | weegbaarst |
verbogen | weegbare | weegbaardere | weegbaarste |
partitief | weegbaars | weegbaarders | - |
weegbaar [1]
- van een voorwerp dat het een gewicht heeft en dat je dat gewicht kunt meten
- (figuurlijk) in maat en getal vastlegbaar
- Hier komt de maatschappelijke afweging: hoeveel geld wil men besteden aan het verkleinen van de kans op een ramp met aanmerkelijke gevolgen? Het gaat om een bijzonder lastige afweging omdat de gevolgen niet alleen weegbare componenten bevatten, zoals materiële schade, maar ook moeilijk weegbare zoals het verlies van mensenlevens en bijvoorbeeld culturele erfgoederen.[2]
- De natuurwetenschappen doen dat op hun manier: ze maken de werkelijkheid toetsbaar door haar - methodisch - te reduceren tot datgene wat telbaar, meetbaar en weegbaar is. Maar ik hoef niet nog eens te herhalen (zie de reactie van Hendrik Spiering in deze krant van 6 januari) dat de werkelijkheid waarvan wij deel uitmaken meer is dan de natuurwetenschappelijke.[3]
1. van iets dat het een gewicht heeft en dat je dag gewicht kunt meten
- Het woord weegbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weegbaar" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC S.N. JonkmanJ.K. Vrijling 1 september 2005 Nederland kan leren van New Orleans
- ↑ NRC H.M. Kuitert 10 januari 1996 Philipse weet veel te zeker wat 'weten' is
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be