webpagina
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- web·pa·gi·na
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van web en pagina
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | webpagina | webpagina's |
verkleinwoord | webpaginaatje | webpaginaatjes |
Zelfstandig naamwoord
- (internet) een pagina op een website
- ▸ Het ministerie van Volksgezondheid zegt dat er in de publieksvoorlichting altijd op is gewezen dat het vaccin pas na twee weken optimaal zou werken. Op een webpagina van de Rijksoverheid staat dit inderdaad vermeld.[1]
Synoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord webpagina staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "webpagina" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Milena Holdert en Hanneke de Jonge“'Jongeren die gingen dansen na Janssen kunnen coronaschade verhalen op staat'” (Vrijdag 16 juli 2021, 18:59), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be