Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wan·klank
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wanklank wanklanken
verkleinwoord wanklankje wanklankjes

Zelfstandig naamwoord

de wanklankv / m

  1. (muziek) een geluid dat de muziek verstoort
    • De voobijrazende brandweer veroorzaakte met zijn luide sirene een wanklank tijdens het concert. 
  2. overdrachtelijk een gebeurtenis of daad die de sfeer bederft
    • De enige wanklank tijdens het geslaagde feest was de ruzie die uitbrak tussen de broer van de bruidegom en die van de bruid. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen