waarnemingsvermogen

  • waar·ne·mings·ver·mo·gen
enkelvoud meervoud
naamwoord waarnemingsvermogen waarnemingsvermogens
verkleinwoord

het waarnemingsvermogeno [2]

  1. het in staat zijn om iets met de zintuigen waar te nemen
     Scheidsrechter Stehanie Frappart floot niet meteen voor een strafschop. De VAR greep echter in. ,,Dat de scheidsrechter het niet ziet, heeft met haar waarnemingsvermogen te maken. Het was een goede beslissing van de VAR. Hier is hij ook voor bedoeld.’’[3]
     Om mij heen wordt alles geel. Ze zeggen dat je waarnemingsvermogen scherper wordt bij grote vermoeidheid. Misschien is alles geel – en zie ik dat nu pas voor het eerst. Andere mogelijkheid: ik word steeds minder moe.[4]
     Het dragen van de bril maakt onderdeel uit van een speciale training die de topscheidsrechters in Nederland volgen. Doel van de stroboscopische bril is om een scherper zicht en beter waarnemingsvermogen te creëren.[5]
  1. waarnemingsvermogen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Wietse Dijkstra
    “Van der Ende: Strafschop Amerika een abc’tje” (07-07-2019), Tubantia
  4.   Weblink bron “De Hardloper” (02/05/2014), HP de Tijd
  5.   Weblink bron “Flitsbril helpt hockeyscheidsrechters aan '4K-kwaliteit'” (11-05-2018), NOS