observatievermogen
- ob·ser·va·tie·ver·mo·gen
- samenstelling van observatie zn en vermogen zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | observatievermogen | observatievermogens |
verkleinwoord |
het observatievermogen o
- het vermogen om scherp te kunnen waarnemen; het vermogen om scherp te kunnen observeren
- ▸ De verhalen gaan terug naar de jaren vijftig/zestig , waarbij zijn herinneringen aan die tijd getuigen van een scherp observatievermogen.[2]
- ▸ Dat ’s lands hoogste militair, commandant der strijdkrachten Rob Bauer, de Kamer voor de agressie uit Rusland waarschuwde, overtuigt de FvD-leider niet. “Er is alleen ook nog zoiets als je eigen observatievermogen, je eigen analyse. Ik zie dat niet.”[3]
- Het woord observatievermogen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Oldenzaler Wiro Bossewinkel gevlucht naar Amsterdam” (25-08-2015), Tubantia
- ↑ Weblink bron Hanneke Keultjes“Ex-militair geeft Baudet veeg uit pan: Ik zat al in Uruzgan toen u nog studeerde” (22 jan. 2019), Tubantia