• waan·zin·nig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord waanzinnigheid waanzinnigheden
verkleinwoord

de waanzinnigheidv

  1. psychotische aandoening gekenmerkt door waandenkbeelden
  2. grote onzin die zou passen bij het hebben van waandenkbeelden
    • Het doet je afvragen welke emoties een Europese titel wel niet te weeg moet brengen, als een treffer in de poulefase al zoveel waanzinnigheid losmaakt. Als Marco van Basten zijn doelpunt had gemaakt in de EK-finale van 2016, hoe hadden hij en zijn teamgenoten zich dan moeten gedragen? [1]