• vuur·gloed
enkelvoud meervoud
naamwoord vuurgloed
verkleinwoord

de vuurgloedm

  1. de warmte en het licht dat een brandend vuur uitstraalt
    • Unizo Oostnieuwkerke houdt op 8 januari vanaf 19 uur een kerstboomverbranding op het terrein van de handelszaak Groentenhalle. Iedereen die dat wil, kan zijn kerstboom deponeren in de Spanjestraat 115. Bij de vuurgloed wordt gratis een warm drankje geschonken. [2] 
    • Toen ik de deur van mijn appartement op de eerste verdieping opende, sloeg de rook in mijn gezicht en zag ik bovenaan de trap een gele vuurgloed, zegt Deprez. [3] 
95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 29 DECEMBER 2009 (hwr) Kerstbomen
  3. De Standaard 06 NOVEMBER 2010 (gn)Vier flats onbewoonbaar na brand
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be