vrouwentaal
- Geluid: vrouwentaal (hulp, bestand)
- IPA: / ˈvrɑuwə(n)ˌtal / (3 lettergrepen)
- vrou·wen·taal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vrouwentaal | vrouwentalen |
verkleinwoord | - | - |
- typisch vrouwelijke manier van spreken of schrijven
- ▸ In De Nieuwe Taalgids is een artikel verschenen over het verschil tussen mannentaal en vrouwentaal.[2]
- (pejoratief) uiting die gelet op haar strekking typisch van een vrouw afkomstig is
- ▸ Deze vreedzame redevoering werd met een hevig gemor van afkeuring begroet. ‘Altijd dezelfde vrouwentaal!’ riep Burchard.[3]
- [2] vrouwenpraat
- Het woord vrouwentaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron P.C. Paardekoper geciteerd door Liesbeth Koenen“'De meeste Nederlanders zijn moedertaalmasochisten'” (8 januari 1987) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Hendrik Conscience“Volledige werken 40. De kerels van Vlaanderen.” (1912), J. Lebègue, Brussel, p. 224 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren