voorproef
- voor·proef
- samenstelling van voor en proef
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voorproef | voorproeven |
verkleinwoord | voorproefje | voorproefjes |
- een voorlopige test
- Hij kreeg een voorproefje van het nieuwe schoonmaakmiddel.
- voorbeeld
- ▸ Een versleten, opgezette zwarte beer was een voorproefje van wat me te wachten stond.[1]
1. een voorlopige test
vervoeging van |
---|
voorproeven |
voorproef
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorproeven
- ... dat ik voorproef.
- Het woord voorproef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voorproef" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be