• voor·be·schik·ken

voorbeschikken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voorbeschikken
beschikte voor
voorbeschikt
zwak -t volledig
  1. (religie) vooraf al (door god) beslist zijn, waar de mens dus geen invloed op kan uitoefenen
    • Als romantische komedie heeft hij simpelweg te veel last van z’n eigen leuke ideetje: wat nou als twee mensen die voor elkaar zijn voorbeschikt elkaar (bijna) niet krijgen omdat ze te veel in de rondte neuken?[1] 
    • „Koning Oedipus is voor ons, moderne mensen, een verhaal over individualisme. Zijn lot, te slapen met zijn moeder, zijn vader te doden, probeert hij te ontlopen. Wij leven met hem mee als hij ondanks zijn inspanningen niet ontkomt aan de profetie van het orakel. Maar in Sophocles’ tijd ervoer de toeschouwer geen mededogen voor Oedipus, maar catharsis: de goden zijn niet om de tuin te leiden en alles verloopt zoals is voorbeschikt.[2] 
  1. NRC Dana Linssen 4 november 2015
  2. NRC 29 september 2017