Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • volks·huis·hou·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord volkshuishouding volkshuishoudingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

volkshuishouding v [1]

  1. de economie van een land
     Rond die tijd werd Aleksandr Aleksandrovitsj een paar keer voor een consultatie ontboden op de Hogere Sovjet van Volkshuishouding, en Joeri Andrejevitsj moest bij een zwaar ziek lid van de regering komen.[2]
     De volkshuishouding van Japan had te kampen met een zeer zwakke gang van zaken in de IT-sector en met de gevolgen van de terreuraanslagen in de Verenigde Staten. Ook kreeg het consumentenvertrouwen een knak door de uitbraak van mond- en klauwzeer. Het bedrijfsleven investeerde 12 procent minder. Dat is de sterkste daling sinds 1980.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “Weer stevige krimp economie in Japan” (8 maart 2002), Reformatorisch Dagblad