• volks·cul·tuur
enkelvoud meervoud
naamwoord volkscultuur volksculturen
verkleinwoord volkscultuurtje volkscultuurtjes

de volkscultuurv

  1. alle traditionele uitingen van het gewone volksleven
     Hij zou er een paar jaar later voor zorgen dat enkele van Cuypers' decoraties aan het oog werden onttrokken en dat delen van de collectie die hij als volkscultuur beschouwde, waaronder klederdrachten, het museum verlieten.[1]
     "Wat mij het meest trots maakt, is dat de club mensen al vijftig jaar bindt", vertelt Van Seumeren als de talkshow is afgelopen. "Nog veel meer dan men in politiek Den Haag ziet. Voetbal is een volkscultuur. Wat vroeger de kerk was, is nu de voetbalclub."[2]


  1. Jan Theodoor Maria Bank; Marita Theodora Catharina Mathijsen
    “Nederland in de negentiende eeuw” (2006), Bakker, ISBN 9035129504
  2.   Weblink bron
    Thierry Boon
    “Pijn van gemiste bekerfinale maakt jubilerend Utrecht ambitieuzer dan ooit” (Donderdag 2 juli 2020, 06:14), NOS