• vol·ko·ren·brood
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘brood van ongebuild meel’ voor het eerst aangetroffen in 1951 [1]
  • samenstelling van  volkoren  en  brood  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord volkorenbrood volkorenbroden
verkleinwoord volkorenbroodje volkorenbroodjes

het volkorenbroodo

  1. (voeding) brood waarin alles van de graankorrel verwerkt wordt
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]