Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voet·spoor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voetspoor voetsporen
verkleinwoord voetspoortje voetspoortjes

Zelfstandig naamwoord

het voetspooro

  1. spoor of reeks van sporen dat een voet nalaat
     ‘Ik ga wel eerst,’ zei Claude rustig terwijl hij stapje voor stapje in het door eerdere hikers gemaakte voetspoor naar de overkant liep.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. voetspoor op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be