Nederlands

 
1. Twee voetschrapers, links en rechts van een voordeur in Antwerpen.
Uitspraak
Woordafbreking
  • voet·schra·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voetschraper voetschrapers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de voetschraperm

  1. (bouwkunde) (geschiedenis) metalen rand die een paar decimeter boven de grond horizontaal bij de ingang van woningen en gebouwen zo werd aangebracht dat je daarop modder en vuil van de zolen kan afvegen voordat je naar binnen gaat
     Bijna elk oud huis in Antwerpen heeft een voetschraper bij de voordeur.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Janine Meijer
    “Kunstenares schenkt dode voetschrapers nieuw leven” (17 oktober 2020) op nrc.nl