Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlot·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vlotter vlotters
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de vlotterm [2]

  1. (techniek) drijflichaam in verschillende toestellen om een niveau te bepalen en afhankelijk hiervan een proces te regelen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

vlotter

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van vlot

Werkwoord

vervoeging van
vlotteren

vlotter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlotteren
    • Ik vlotter. 
  2. gebiedende wijs van vlotteren
    • Vlotter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlotteren
    • Vlotter je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen