vlotter
- vlot·ter
- Naamwoord van handeling van vlotten met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vlotter | vlotters |
verkleinwoord | - | - |
- (techniek) drijflichaam in verschillende toestellen om een niveau te bepalen en afhankelijk hiervan een proces te regelen
vlotter
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van vlot
vervoeging van |
---|
vlotteren |
vlotter
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlotteren
- Ik vlotter.
- gebiedende wijs van vlotteren
- Vlotter!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlotteren
- Vlotter je?
- Het woord vlotter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vlotter" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be