vlotteren
- vlot·te·ren
- [1] van vlotter met de uitgang -en die de infinitief van een werkwoord vormt
- [2] frequentatief gevormd uit vlotten "varen met een vlot" met het achtervoegsel -er
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vlotteren |
vlotterde |
gevlotterd |
zwak -d | volledig |
vlotteren
- (techniek) (verouderd) door het omlaag duwen van een vlotter de carburateur even extra brandstof geven; vroeger toegepast bij de koude start van auto's
- voor het plezier varen met een vlot
- Het woord 'vlotteren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.