• vlog
  • Leenwoord
enkelvoud meervoud
naamwoord vlog vlogs
verkleinwoord vlogje vlogjes

vlog o m

  1. (media) een internetdagboek (variant van een weblog), waarbij het grootste deel van de inhoud bestaat uit videobeelden
    • Elke week zetten we een vlog (videoblog, red.) van tien minuten online. Binnenkort ga ik een video maken met babyfilmpjes van onze kinderen. Ik heb vanaf hun geboorte bijna dagelijks films en foto’s van ze gemaakt. Ik vind het leuk om aan de fans te laten zien hoe groot ze zijn geworden.” [1] 
vervoeging van
vloggen

vlog

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vloggen
    • Ik vlog. 
  2. gebiedende wijs van vloggen
    • Vlog! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vloggen
    • Vlog je? 


enkelvoud meervoud
vlog vlogs

vlog

  1. (media), (communicatie), (internet) vlog
vervoeging
onbepaalde wijs to  vlog 
he/she/it  vlogs 
verleden tijd  vlogged 
voltooid
deelwoord
 vlogged 
onvoltooid
deelwoord
 vlogging 
gebiedende wijs  vlog 

vlog

  1. onovergankelijk (media), (communicatie), (internet) vloggen