vloeken
- vloe·ken
- In de betekenis van ‘godslasteringen gebruiken’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- afgeleid van vloek met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vloeken |
vloekte |
gevloekt |
zwak -t | volledig |
vloeken
- uitroepen van vloekwoorden, beledigende taal gebruiken
- Hij vloekte binnensmonds.
- Als hij even later in een file vast komt te staan, vloekt en tiert hij op het verkeer.
- ▸ Vloekend dat ik weer in zo’n onaangename situatie was verzeild, daalde ik strompelend hetzelfde pad af dat ik een uur geleden had beklommen.[3]
- niet bij elkaar passen
- Het rood vloekt een beetje bij het oranje.
- Rechte lijnen vloeken met de natuur.
- gevloek, vloekbaar, vloeker, vloekgenoot, vloekgespan, vloekhout, vloekverbod, vloekverwant, vloekwaardig, vloekwoord
1. uitroepen van vloekwoorden, beledigende taal gebruiken
de vloeken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord vloek
- Het woord vloeken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vloeken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "vloeken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ vloeken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be