• ver·vloe·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vervloeken
vervloekte
vervloekt
zwak -t volledig

vervloeken

  1. overgankelijk een vloek over iemand of iets uitspreken
    • Job vervloekte de dag dat hij geboren was. 
     Waarschijnlijk was het helemaal niet terecht geweest dat hij de twee Duitse schrijvers had vervloekt die om een of andere reden niet samen in het Grand Hotel in Saltsjôbaden wilden verblijven, zodat een van hen, helaas de bolsjewiek en niet de Nobelprijswinnaar, bij hen thuis in Villa Bellevue moest logeren.[2]
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. vervloeken op website: Etymologiebank.nl
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be