• vloe·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord vloeker vloekers
verkleinwoord

de vloekerm

  1. iemand die veel krachttermen gebruikt
    • Naarmate we verder teruggaan in de tijd wordt er überhaupt minder geschreven en krijgen de teksten een steeds religieuzer of in ieder geval serieuzer karakter. In de aantekeningen van Calvijn zullen we weinig krachttermen vinden. Toch zijn er een aantal bruikbare bronnen. De mooiste daarvan zijn de notulen van rechtszaken tegen vloekers. [2] 
    • "Ik ben af en toe een vloeker", geeft André toe tegen BuzzE. Hij belooft zijn kijkers een enerverende ervaring. "Ik zit niet de hele dag op de bank met mijn hand in mijn broek. Kijkers gaan helemaal mee met mijn drukke agenda." [3] 
    • Todd is anders: deels Yupik eskimo, een goede basketbalspeler, een vloeker, een pruimer van tabak. Geen kerkganger, maar een jongen die zich tijdens een sportkamp tot christen laat dopen. [4] 
87 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]