vloeker
- vloe·ker
- Naamwoord van handeling van vloeken met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vloeker | vloekers |
verkleinwoord |
de vloeker m
- iemand die veel krachttermen gebruikt
- Naarmate we verder teruggaan in de tijd wordt er überhaupt minder geschreven en krijgen de teksten een steeds religieuzer of in ieder geval serieuzer karakter. In de aantekeningen van Calvijn zullen we weinig krachttermen vinden. Toch zijn er een aantal bruikbare bronnen. De mooiste daarvan zijn de notulen van rechtszaken tegen vloekers. [2]
- "Ik ben af en toe een vloeker", geeft André toe tegen BuzzE. Hij belooft zijn kijkers een enerverende ervaring. "Ik zit niet de hele dag op de bank met mijn hand in mijn broek. Kijkers gaan helemaal mee met mijn drukke agenda." [3]
- Todd is anders: deels Yupik eskimo, een goede basketbalspeler, een vloeker, een pruimer van tabak. Geen kerkganger, maar een jongen die zich tijdens een sportkamp tot christen laat dopen. [4]
- Het woord vloeker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vloeker" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC R. Bregman 13 oktober 2011 De zegetocht van de verbale verhuftering
- ↑ Tubantia S. Borgdorff 21 augustus 2017 Realitysoap André Hazes 'lekker ordinair'
- ↑ NRC M. de Galan 4 december 2009 Leg uw lot in de schoot van God
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be