• vlieg·tuig·ma·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord vliegtuigmaker vliegtuigmakers
verkleinwoord

de vliegtuigmakerm [1]

  1. (economie) (luchtvaart) bedrijf dat vliegtuigen bouwt
     Bij vliegtuigmaker Airbus verdwijnen de komende twee jaar duizenden banen vanwege de crisis in de luchtvaartsector door het coronavirus. Het Europese bedrijf verlaagt daarnaast de productie met 40 procent.[2]
     De Amerikaanse vliegtuigmaker Boeing zelf heeft al geregeld gesuggereerd om binnen afzienbare tijd te stoppen met de productie van de 747. Een definitief besluit daarover is voor zover bekend nog niet genomen.[3]
     De Europese Unie straft de Verenigde Staten voor illegale staatssteun aan vliegtuigmaker Boeing. Er komen sancties ter waarde van ruim drie miljard euro op verschillende goederen, besloten de ministers van Handel tijdens een videovergadering.[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Airbus schrapt duizenden banen en schroeft productie omlaag” (maandag 29 juni 2020, 04:16), NOS
  3.   Weblink bron “British Airways stopt met 'vlaggeschip' Boeing 747” (vrijdag 17 juli 2020, 09:10), NOS
  4.   Weblink bron “EU straft Verenigde Staten voor illegale staatssteun” (maandag 9 november 2020, 12:37), NOS