• vi·si·ta·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord visitatie visitaties
verkleinwoord - -

de visitatiev [3]

  1. (douane)onderzoek van vervoermiddelen en van vervoerde goederen
  2. (religie) bezoek van de bisschop aan een parochie kerkvisitatie
  3. (religie) bezoek van Maria bij Elizabeth, Maria-Visitatie (31 mei), Maria Boodschap
94 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]