visitatie
- vi·si·ta·tie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onderzoek’ voor het eerst aangetroffen in 1291 [1]
- Naamwoord van handeling van visiteren met het achtervoegsel -atie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | visitatie | visitaties |
verkleinwoord | - | - |
- (douane)onderzoek van vervoermiddelen en van vervoerde goederen
- (religie) bezoek van de bisschop aan een parochie kerkvisitatie
- (religie) bezoek van Maria bij Elizabeth, Maria-Visitatie (31 mei), Maria Boodschap
1. onderzoek van vervoermiddelen en van vervoerde goederen
3. bezoek van Maria bij Elizabeth
- Het woord visitatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "visitatie" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "visitatie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ visitatie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be