visionair
- vi·si·o·nair
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ziende in visioenen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse visionnaire of van visioen met het achtervoegsel -air [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | visionair | visionairs |
verkleinwoord | - | - |
- Het woord visionair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "visionair" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "visionair" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ visionair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron “Directeur Sjarel Ex vertrekt bij Museum Boijmans Van Beuningen” (13 mei 2022), NOS
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be