Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vier·voe·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord viervoeter viervoeters
verkleinwoord viervoetertje viervoetertjes

Zelfstandig naamwoord

de viervoeterm

  1. dier dat zich op vier poten verplaatst
  2. voorwerp dat op vier poten staat
  3. (dichtkunst) dichtregel van vier versvoeten
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • edele viervoeter
paard
  • trouwe viervoeter
hond

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen