• ve·ter·pink
enkelvoud meervoud
naamwoord veterpink veterpinken
verkleinwoord - -

de veterpinkm

  1. (schoeisel) metalen of kunststoffen ringetje of buisje aan het eind van een veter dat rafelen tegengaat
     Klanten krijgen veters nu precies op de juiste lengte en we maken zelf het uiteinde. Dat heet een veterpink of malie.[1]
     Nadat ze samen met Bálint de goede kleur heeft gevonden, maakt hij de veters op een van de drie machines op maat en zet plastic veterpinken op de uiteinden.[2]
  1.   Weblink bron
    John Versteeg interview door Sammy Shawky
    “John maakte van schoenmakerij een veterwinkel en dat bleek een gat in de markt: ‘We hebben 550 soorten’” (20 oktober 2020) op ad.nl  
  2.   Weblink bron “Op bezoek bij Dé Veterwinkel op de Springweg: ‘In de zijstraatjes kom je nog unieke winkels tegen’” (9 december 2019) op duic.nl