• ves·se·men
  • Een nevenvorm van vademen zonder svarabhakti-vocaal.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vessemen
/ˈvɛsəˌmə(n)/
vessemde
/ˈvɛsəmˌdə/
gevessemd
/ɣəˈvɛsəmt/
zwak -d volledig

vessemen

  1. overgankelijk (Brabant) (een draad) door het oog van een naald steken
    • Als je draad gerafeld is, dan is het moeilijk hem te vessemen.