enfiler

  1. (spreektaal) naaien
    «Cette meuf, elle se fait enfiler tous les soirs par son boss.»
    Die meid laat zich iedere avond pakken door haar baas.

s’enfiler

  1. wederkerend (spreektaal) opzuipen
    «On s'est enfilé une bouteille de whisky en une heure.»
    We hebben in één uur een fles whisky soldaat gemaakt. [1]
  2. (spreektaal) voor zijn kiezen krijgen
    «Grégoire s'est enfilé un sacré boulot.»
    Grégoire kreeg een verdomd lastige klus op zijn bord. [1]