• ver·vlak·king
enkelvoud meervoud
naamwoord vervlakking vervlakkingen
verkleinwoord

de vervlakkingv

  1. verschillen verminderen, zodat er iets eentoniger, homogener, saaier wordt
    • Tegen het advies van de artsen in, stopte ze met haar medicijnen. Die zorgden er namelijk voor dat haar stemmingen vervlakten. „Ik herkende mezelf niet meer. De psychiater vond dat juist een goede ontwikkeling, omdat ik de kwaal de baas was. Maar voor mijn gevoel zitten die stemmingswisselingen juist in mijn karakter. Ik verkies een leven met pieken en dalen boven de grijze middellijn.”[2] 
  2. ongevoeliger worden, afgestompt raken
    • Naast de koffiepauze, de dweilpauze en de penopauze, is er nu ook de relatiepauze, voorheen aangeduid met 'time-out'of 'afkoelingsperiode'. Het is een belangrijk psychologisch fenomeen omdat het bedrijven van de liefde kan leiden tot emotionele uitputting en geestelijke vervlakking.[3] 
  3. het armer en minder levendig worden
    • Na alle eerdere bezuinigingen is er gevaar voor vervlakking en verschraling ontstaan doordat festivals en podia veilig gaan programmeren. Mooi zou zijn om ook geld te geven aan nieuwe artistieke programmering en geld te steken in ontwikkeling voor aanstormend talent.”[4] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf MARION VAN ES 11 apr. 2017
  3. de Telegraaf JEFFREY WIJNBERG 07 nov. 2016
  4. de Telegraaf 20 sep. 2016