• ver·sto·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verstoken
verstookte
verstookt
zwak -t volledig

verstoken [1]

  1. overgankelijk verbruiken door te stoken
vervoeging van: versteken…
geen verbogen vorm

verstoken

  1. voltooid deelwoord van versteken
  • In de betekenis van ‘zonder’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1750 [2] [3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen verstoken verstokener verstokenst
verbogen verstokenste
partitief verstokens verstokeners -

verstoken [4]

  1. ~ zijn van iets: ontberen
    • Door de enorme verkeersproblemen was het ziekenhuis verstoken van een aantal belangrijke toeleveringen. 
98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]