• ver·rui·len

verruilen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verruilen
verruilde
verruild
zwak -d volledig
  1. iets inwisselen tegen iets wat geschikter is
    • Wendy van Dijk stopt voor de gelegenheid nog wat champagneglaasjes in haar blonde haar, maar belooft vanuit Kaapstad haar glitterjurk te verruilen voor haar huispak.[1] 
    • De vijftien witte politiecabines bij joodse instellingen in Amsterdam verdwijnen vanaf vandaag. De politie zal de posten verruilen voor camera’s die 24 uur per dag toezicht houden op synagogen, musea en scholen, aldus de politie.[2] 
    • Bouwondernemer Bos bleef berooid achter nadat hij tegenover justitie onthullingen had gedaan over schaduwboekhoudingen en verboden prijsafspraken in de bouw. Hij moest zijn villa verruilen voor een caravan. De wet stelt het Huis ook in staat gemelde misstanden te onderzoeken, maar daar komt tot nu toe weinig van terecht.[3] 
95 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[4]
  1. Tubantia Suzanne Borgdorff 31-DECEMBER-2017
  2. NRC Kim Bos 17 juli 2017
  3. Volkskrant Jonathan Witteman 20 oktober 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be