verpaupering
  • ver·pau·pe·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord verpaupering verpauperingen
verkleinwoord

de verpauperingv

  1. het armoediger worden van iets of iemand
     In plaats van een moreel zuiver wezen, dat de verdorven stadsbewoner tot voorbeeld kon dienen, bleek de boer bij Tsjechov grof en beestachtig te zijn, als gevolg van de armoede en verpaupering waarin hij leefde.[2]
     Maar ook in Deventer komen steeds meer boerenerven leeg te staan. Grijsen, verantwoordelijk voor ruimtelijke ordening en plattelandsbeleid, verwacht dat de komende jaren ook een deel van de 250 boeren in Deventer stopt. Om verpaupering van het platteland te voorkomen, zet Deventer als een van de weinige gemeenten juist wel in op de realisatie van woningen op boerenerven.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact  , ISBN 9789045024875
  3.   Weblink bron
    Roemer Ockhuijsen
    “Boerenschuren als woonruimte: oplossing voor woningnood en verpaupering?” (MA 6 DECEMBER 2021), NOS