verkeersvliegtuig

 
verkeersvliegtuig
  • ver·keers·vlieg·tuig
enkelvoud meervoud
naamwoord verkeersvliegtuig verkeersvliegtuigen
verkleinwoord verkeersvliegtuigje verkeersvliegtuigjes

het verkeersvliegtuigo

  1. vliegtuig dat in gebruik is bij de burgerluchtvaart
    • De voorstanders van de luchthaven Twenthe moeten dit voor ogen hebben gehad. Twente als landing- en startplaats van verkeersvliegtuigen die af en aan vliegen. Een mooi beeld, maar helaas, de Boeing 747 die vorige week landde, staat moederziel alleen in het witte landschap te wachten tot de slopers toeslaan.[2] 
    • Blijf gewoon thuis en geef je vakantiegeld uit aan een nieuwe badkamer. Daar wordt een mens ook blij van. Of wandel met de hond over het strand van Schoorl. Dat is ook beter voor het milieu. Niets is zo vervuilend als de kerosineslurpende straalmotoren van verkeersvliegtuigen, met uitzondering misschien van cruiseschepen die zware dieselolie verstoken.[3] 
    • ‘Om nog wat tijd te winnen vroeg ik de officier of het om een specifiek verkeersvliegtuig ging of om een willekeurig verkeersvliegtuig. Nou, het ging in eerste instantie om een willekeurig toestel, maar als het op tijd en plaats aankwam, zou het wel wat specifieker worden, ja.[4] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia 11-DECEMBER-2017
  3. Volkskrant Noël Van Bemmel 26 augustus 2017
  4. NRC A.F.TH. van der Heijden 21 augustus 2016