• ver·eve·nen

verevenen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verevenen
verevende
verevend
zwak -d volledig
  1. schulden en rekeningen verrekenen met name met betrekking tot pensioenrechten
     Partijen waren bij huwelijkse voorwaarden recht op pensioenverevening volgens de wet overeengekomen, tenzij schriftelijk anders werd bepaald. Het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen moest dan ook worden verevend.[3]
  2. conflicten oplossen door uitwisseling van geld, goederen of diensten
     Een zogenoemd vanihuwelijk, waarbij een meisje of vrouw wordt gedwongen te trouwen om een misdaad of ruzie te verevenen, is illegaal in Pakistan. Desalniettemin komt dit soort huwelijk vrij vaak voor.[4]
70 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[5]
  1. verevenen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Henny van den Hurk
    “Column: Samen zullen we alles delen, maar ik een beetje meer dan jij” (29 dec. 2017), De Telegraaf
  4.   Weblink bron “Pakistan steekt stokje voor huwelijk met 10-jarig meisje” (11-01-2017), Tubantia
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be