verenigingslokaal

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·eni·gings·lo·kaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verenigingslokaal verenigingslokalen
verkleinwoord verenigingslokaaltje verenigingslokaaltjes

Zelfstandig naamwoord

het verenigingslokaalo

  1. zaal waar de leden van een organisatie elkaar regelmatig ontmoeten
     Kom morgenochtend om tien uur in het verenigingslokaal van De Jong aan de Oudezijds Achterburgwal, wij houden daar een groepsvergadering. Ik zal je bij de ingang opwachten en naar het vergaderlokaal brengen, ik zal je dan voordragen als lid. Je hoort beslist bij ons, de contributie is tien cent per week, afgesproken?[2]
Schrijfwijzen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Geert Mak
    “Amsterdamse agent gaat 'undercover'” (19 oktober 1991) op nrc.nl