verenigingslokaaltje

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·eni·gings·lo·kaal·tje
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het verenigingslokaaltjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord verenigingslokaal
     Nadat in januari van dit jaar een vijfde leerkracht wat aangesteld werd het probleem nog groter. Ook in het verenigingslokaaltje van de gereformeerde kerk moest van toen af een gedeelte van de lessen worden gegeven.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Chr. ulo te Wolvega met maart in eigen gebouw in: Friese Koerier  , jrg. 20 nr. 37 (23 februari 1965), p. 5 kol. 1