• ver·bruiks·ar·ti·kel
enkelvoud meervoud
naamwoord verbruiksartikel verbruiksartikelen
verbruiksartikels
verkleinwoord - -

het verbruiksartikelo

  1. (economie) iets wat geleidelijk opraakt als je het gebruikt en dus regelmatig opnieuw moet worden gekocht
     In de supermarkt-cao staat dat iedere „fysieke of virtuele inrichting” die „overwegend een verscheidenheid aan verbruiksartikelen” verkoopt zich aan die cao moet houden. Daarna volgt een opsomming van vijftig voorbeelden: „kruidenierswaren, zuivel en eieren, kaas, aardappelen, groente en fruit, bier, wijn, frisdranken, vlees, wild en gevogelte, vleeswaren en salades”, enzovoorts.[2]
     Onder meer door de komst van IKEA naar Nederland, in 1978, was het voor iedereen mogelijk geworden goedkoop moderne meubels aan te schaffen en worden meubels steeds meer consumptiegoed. De bank hoefde niet meer dertig jaar mee, maar is een verbruiksartikel geworden.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Christiaan Pelgrim & Joost Pijpker
    “Picnic verkoopt boodschappen maar wil geen supermarkt zijn” (30 oktober 2019) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Janna Laeven
    “Een barkruk bij het kookeiland” (29 september 2007) op nrc.nl