• ver·baue
  • Afkomstig van het Duitse werkwoord verbauen
  • Afleiding van het Pennsylvania-Duitse werkwoord baue met het voorvoegsel ver-
vervoeging
tegenwoordige tijd, aantonende wijs, bedrijvende vorm
hele vervoeging zie verbaue/vervoeging
onbepaalde
wijs
verbaue
verleden
tijd
(er, sie, es) hot verbaut
voltooid
deelwoord
verbaut
enkelvoud meervoud
1e persoon ich verbau mir / mer verbaue
2e persoon du verbauscht dihr / der
dihr / der
dihr / der
ihr / er
ihr / er
nihr / ner
verbaut
verbaue
verbaue
verbaut
verbaue
verbaue
3e persoon er verbaut sie verbaue
sie verbaut
es verbaut

verbaue

  1. overgankelijk, (bouwkunde) door het dichtbij bouwen het uitzicht blokkeren