• ve·nij·nig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord venijnigheid venijnigheden
verkleinwoord

de venijnigheidv

  1. felle boosheid
    • Mensen kunnen fouten maken en stommiteiten begaan, maar als dit soort seksistische shit wordt geschreven, gaan we heel wat jaren terug in de tijd. Er zitten gewoon kleuters op de redactie. Het is beneden alle peil en het doet me pijn. Zeker met Kerst - een tijd van vrede - is dit een regelrechte oorlogsverklaring. Dit is gewoon wraak en venijnigheid van Het Parool." [2] 
    • 'Het ging mij er niet om dat Cruijff de discussie tot leven bracht, maar wel om de venijnigheid en hardheid waarmee hij dat deed. Dat heeft me gestoord', aldus een eerlijke Coronel. [3] 


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. HP de Tijd 30/12 | 2009 WOUTER SINKE Lachen met Gonny
  3. Het Parool 16 december 2010 Een overwinning voor Johan Cruijff