• scherp·te
enkelvoud meervoud
naamwoord scherpte scherpten
scherptes
verkleinwoord scherptetje scherptetjes

de scherptev

  1. mate van scherpheid
vervoeging van
scherpen

scherpte

  1. enkelvoud verleden tijd van scherpen
    • Ik scherpte. 
    • Jij scherpte. 
    • Hij, zij, het scherpte. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]