Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ve·ne·risch
Woordherkomst en -opbouw
  • van Duits venerisch, een eponiem dat verwijst naar de Romeinse godin van de liefde Venus  ; in de betekenis van ‘m.b.t. geslachtsziekte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1803 met het achtervoegsel -isch [1][2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen venerisch venerischer
verbogen venerische venerischere
partitief venerisch venerischers -

Bijvoeglijk naamwoord

venerisch [3]

  1. (medisch) met betrekking tot de geslachtsziekten
    • Een winkelwandelstraat voor venerisch toerisme noemt de politie de gedoogbuurt, mooi toch?[4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

55 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen