vendel
- ven·del
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vendel | vendelen vendels |
verkleinwoord | vendeltje | vendeltjes |
het vendel o
- vaandel
- (geschiedenis) een onder een vaandel staande compagnie voetvolk
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
vervoeging van |
---|
vendelen |
vendel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vendelen
- Ik vendel.
- gebiedende wijs van vendelen
- Vendel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vendelen
- Vendel je?
- Het woord vendel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vendel" herkend door:
64 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "vendel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ vendel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be