• val·se·mun·te·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord valsemunterij valsemunterijen
verkleinwoord

de valsemunterijv

  1. (misdaad) een misdaad waarbij men zelf munten, muntbiljetten en bankbiljetten van een andere uitgever namaakt
     Miljoenen mensen begingen meer misdaden tegen elkaar - zoals bedrog, verraad, diefstal, valsemunterij en de uitgifte van valse bankbiljetten, plundering, brandstichting en moord - dan er in de verslagen van alle gerechtshoven ter wereld in de loop van hele eeuwen waren opgenomen, terwijl deze vergrijpen in die tijd door de plegers ervan niet als misdaden werden gezien.[2]
     In de rechtszaak die dagen kan gaan duren staan vijf mensen terecht. Drie voor valsemunterij en twee voor de smokkel van de munten. Op het hoogtepunt was naar schatting één op de 30 munten vals, waarvan twee derde uit Nederland zou komen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Zit een Nederlander achter twee derde van valse Britse ponden?” (28-05-2018), NOS