• val·ke·nier
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘die valken africht’ voor het eerst aangetroffen in 1410 [1]
  • > valk
enkelvoud meervoud
naamwoord valkenier valkeniers
verkleinwoord

de valkenierm

  1. (beroep) iemand die de valkerij beoefent
    • Een valkenier moet in staat zijn vogel daadwerkelijk te laten jagen. 
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]