vakminister
- Geluid: vakminister (hulp, bestand)
- IPA: / ˈvɑkmiˌnɪstər / (4 lettergrepen)
- vak·mi·nis·ter
- samenstelling van vak zn en minister zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vakminister | vakministers |
verkleinwoord |
de vakminister m
- (beroep) (politiek) lid van een regering dat zich bezighoudt met en specifiek, op zichzelf staand beleidsterrein
- ▸ Van Iersel noemt het staatsrechtelijk onjuist dat premier Kok verweten wordt de regie te weinig in handen te hebben gehad bij de besluitvorming rond de inzet van de Nederlandse militairen. "In Nederland is de vakminister verantwoordelijk voor het leger, niet de premier."[1]
- (persoon) (politiek) lid van een regering dat vooral is benoemd vanwege zijn kennis van het beleidsterrein waarvoor hij verantwoordelijk wordt en niet zozeer aan zijn politiek talent
- ▸ Binnengehaald als vakminister die knopen kon doorhakken, werd uitgerekend de D66-politica - zelf arts - verweten dat zij te traag had gereageerd op gezondheidsklachten van slachtoffers van de ramp.[2]
- Het woord vakminister staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “'NIOD-rapport is slordig'” (17 april 2002) op nu.nl
- ↑ Weblink bron “Profiel: Borst was meer arts dan politica” (10 februari 2014) op nrc.nl