• va·der·stad
enkelvoud meervoud
naamwoord vaderstad vadersteden
verkleinwoord vaderstadje vaderstadjes

de vaderstadv / m

  1. stad waar iemands vader vandaan komt, de stad waar iemand geboren is
     Volgens de rechtbank komt zijn film op 37 punten overeen met de boeken Weg van Lila en Vaderstad van auteur Patrick van Rhijn.[3]
     In 1652 ging hij in zijn vaderstad theologie studeren en onder leiding van de beroemde Gisbertus Voetius verdedigde hij in 1656 een disputatie in een serie over dwalingen en ketters.[4]
  2. Jeruzalem de stad van de Heer
     En speel en zing ten slotte, in de kerk –of als dat niet mag thuis– eens gezang 265 uit het Liedboek van 1973. Wat dit lied, ”Jeruzalem, mijn vaderstad” van de grote dichter Willem Barnard, aan schoonheid bergt, in een volmaakte symbiose van Woord, beeld en klank, is onvergelijkelijk.[5]
66 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[6]
  1. vaderstad op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Regisseur moet film staken wegens plagiaat” (28-03-2012), Tubantia
  4.   Weblink bron
    dr. Henk Florijn
    “Een vergeten dominee in een onbekend handschrift” (30-08-2018), Reformatorisch Dagblad
  5.   Weblink bron
    Piet van de Wege
    “Spanningsloze liedcultuur als een bedreiging voor de kerk” (08-04-2019), Reformatorisch Dagblad
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be