vaarwater
- vaar·wa·ter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vaarwater | vaarwaters vaarwateren |
verkleinwoord | vaarwatertje | vaarwatertjes |
het vaarwater o
- dat gedeelte van een water waar een vaartuig, hoe klein ook, kan varen
- Omdat het gedrag van een netwerk bepaald wordt door de som van de gedragingen van de delen en de relaties tussen die delen, is bij Rijkswaterstaat kennis verdwenen over het gedrag van de netwerken. Geen wonder dat niemand meer weet dat als de stuw bij Grave het begeeft, er bij Heumen iets moet gebeuren om nog wat vaarwater in het Maas-Waal-kanaal te houden. [3]
- in iemands vaarwater zitten
- Het woord vaarwater staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vaarwater" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ vaarwater op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 15 januari 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be