Nederlands

 
de grens van een vaarwater aangegeven met tonnen
Uitspraak
Woordafbreking
  • vaar·wa·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vaarwater vaarwaters
vaarwateren
verkleinwoord vaarwatertje vaarwatertjes

Zelfstandig naamwoord

het vaarwatero

  1. dat gedeelte van een water waar een vaartuig, hoe klein ook, kan varen
    • Omdat het gedrag van een netwerk bepaald wordt door de som van de gedragingen van de delen en de relaties tussen die delen, is bij Rijkswaterstaat kennis verdwenen over het gedrag van de netwerken. Geen wonder dat niemand meer weet dat als de stuw bij Grave het begeeft, er bij Heumen iets moet gebeuren om nog wat vaarwater in het Maas-Waal-kanaal te houden. [3] 
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • in iemands vaarwater zitten

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen